Ga naar de hoofdinhoud
main content, press tab to continue
Artikel | Accent op Pensioenfondsen

Moeten fondsen sturen op de premiedekkingsgraad?

Artikel uit PensioenMagazine 30 mei 2017

Door Wichert Hoekert | Mei 30, 2017

Bij de aanpassing van het financieel toetsingskader, met ingang van 2015, verviel de premiedekkingsgraadseis. Van toezichtswege is geen andere bepaling over de hoogte van de premie dan de vereiste van kostendekkendheid. Die vereiste is, omdat rendementsdemping in de bepaling van de kostendekkende premie is toegestaan, vaak weinig beperkend. In dit artikel ga ik in op de vraag of fondsen er goed aan doen naast de kostendekkendheid nog andere voorwaarden te stellen aan de premiehoogte, en zo ja hoe die voorwaarden eruit zouden moeten zien.
N/A
N/A

Premiedekkingsgraad

De premiedekkingsgraad is de verhouding tussen de premie in het jaar (exclusief de kostencomponent) en de waarde van de opbouw van het jaar. De premiedekkingsgraad komt zodoende overeen met de dekkingsgraad, met dat verschil dat de dekkingsgraad betrekking heeft op alle verplichtingen van een fonds, en de premiedekkingsgraad op de premie en opbouw in een jaar. Een premiedekkingsgraad van 100% betekent zodoende dat voor elke euro opbouw één euro premie wordt betaald.

Premiedekkingsgraadseis

DNB achtte de premiedekkingsgraadseis tot 2015 van toepassing in geval van dekkingstekort. Er was geen sprake van een directe wettelijke bepaling, maar van een interpretatie van de wetsteksten door de toezichthouder. De eis (die overigens enkele jaren achtereen, onder voorwaarden, niet van toepassing werd verklaard onder het mom van een ‘adempauze’) kwam erop neer dat fondsen een premie moesten heffen die, verminderd met het benodigd bedrag voor lopende kosten, ten minste 105% bedroeg van de waarde van de nieuwe opbouw. Dit zodat de premie zou bijdragen aan het herstel.

In de kamerbehandeling van de aanpassing van het financieel toetsingskader kwam de premiedekkingsgraadseis expliciet te vervallen. Daar staat tegenover dat de regels rondom het hanteren van verwachte rendementen bij het opstellen van de kostendekkende premie werden aangescherpt. Dempen op basis van verwacht rendement mag nu alleen als ook de voorwaardelijke indexatie wordt meegefinancierd.

Die extra voorwaarde voor rendementsdemping is weliswaar een verzwaring ten opzichte van het eerdere regime, maar kan leiden tot premiedekkingsgraden royaal onder de vroegere premiedekkingsgraadseis. De mate waarin dat het geval is, is afhankelijk van allerlei factoren. Belangrijk om te noemen is het risicoprofiel van het fonds: bij een hoger risicoprofiel mag (binnen de methodiek vanzelfsprekend) een hoger verwacht rendement worden gehanteerd, en kan er dus een lagere premiedekkingsgraad ontstaan. Maar van nog meer invloed is de ontwikkeling van de rente gedurende de vijfjaarsperiode waarover de verwachte rendementen op vastrentende waarden moeten worden gefixeerd. Als de rente in die periode daalt, stijgt de waarde van de opbouw. Een op basis van verwacht rendement gedempte kostendekkende premie stijgt daardoor, vanwege het fixeren van het verwachte rendement, echter niet. Voor fondsen waar de premie gelijk is aan de kostendekkende premie of een vaste hoogte heeft, dalen de premiedekkingsgraden in dat geval.

In specifieke situaties stelt DNB overigens aanvullende eisen. Kort gesteld komen die erop neer dat in geval van CDC geen sprake mag zijn van verwachte inzet van de gesplitste kortingsregeling (waardoor de opbouw gedurende de periode waarin de premie gefixeerd is ex ante zou moeten worden verlaagd), en dat voor startende fondsen de premiestelling zodanig moet zijn dat er naar verwachting geen sprake is van kortingsmaatregelen.

Premiedekkingsgraden 2017

Omdat het financieel toetsingskader zoals sinds 2015 van kracht pas laat in 2014 – toen bij de meeste fondsen de premie voor 2015 al was bepaald – definitief werd, hanteerden veel fondsen in 2015 nog een premiedempingsmethodiek op grond van het FTK vóór aanpassing ervan. Zodoende was 2016 het eerste jaar waarin fondsen op grote schaal gebruik maakten van rendementsdemping onder de nieuwe voorwaarden. De daling van de rente gedurende 2016 betekent dat deze fondsen in 2017, als de premie ongewijzigd blijft, geconfronteerd worden met aanzienlijk lagere premiedekkingsgraden – al is die daling op basis van de rentestanden per einde 2016 aanzienlijk kleiner dan op basis van rentestanden enkele maanden eerder te voorzien was.

In mei 2016 publiceerde DNB een rapport met de titel ‘Financiële positie pensioenfondsen’. In dat rapport wordt gesproken van een gemiddelde premiedekkingsgraad voor 2016 van 84%. Voor fondsen die gebruikmaken van rendementsdemping zal dat gemiddelde nog lager liggen. Bij ongewijzigde premies zullen de premiedekkingsgraden voor 2017 een kleine 10%-punt lager liggen.

Een premiedekkingsgraad van 70% komt erop neer dat tegenover een verhoging van de verplichtingen vanwege nieuwe opbouw met 1.000 euro een premie (na uitvoeringskosten) staat van 700 euro. De overige 300 euro wordt als het ware gefinancierd uit eigen vermogen. Bij veel fondsen betekent dat vandaag de dag dat het tekort vanwege de nieuwe opbouw met 300 euro is opgelopen.

Evenwichtigheid

Zoals een pensioenfondsbestuur bij elk besluit dient na te gaan of de evenwichtigheid binnen het fonds erdoor wordt geschaad, geldt dat zeker ook bij de vaststelling van de premie. De premiedekkingsgraad speelt daarbij een rol.

Als de waarderingsbeginselen van het FTK tot waarheid worden verheven, dan ligt de conclusie voor de hand dat een premiedekkingsgraad die afwijkt van de aanwezige dekkingsgraad een subsidie impliceert. Een premiedekkingsgraad lager dan de aanwezige dekkingsgraad betekent dan dat nieuwe opbouw wordt gesubsidieerd uit liggend vermogen, en andersom betekent een premiedekkingsgraad hoger dan de aanwezige dekkingsgraad juist dat liggende aanspraken worden gesubsidieerd uit nieuwe premies. Omdat subsidies weliswaar niet per se in strijd zijn met, maar toch op gespannen voet staan met evenwichtigheidsbeginselen, past het binnen deze redenering om te streven naar een premiedekkingsgraad gelijk aan de aanwezige dekkingsgraad.

Gegeven dat premiebetalers doorgaans afkerig zijn ten opzichte van premievolatiliteit, zou hieraan vorm gegeven kunnen worden door de opbouw periodiek zodanig vast te stellen dat aan voornoemde voorwaarde wordt voldaan.

Bij het voorgaande passen ten minste twee belangrijke kanttekeningen. In de eerste plaats kan de vraag worden gesteld of het FTK en de waarderingsbeginselen ervan een waarheid vertegenwoordigen. Nog afgezien van discussies over de waardering van de verplichtingen an sich (zoals over de UFR die daarin wordt gehanteerd, die juist op niveau van de premie extra van invloed is), hebben de bepalingen voor indexatie en korting tot gevolg dat de toedeling van liggend vermogen generatie-afhankelijk is. Zo zal een oudere deelnemer naar verwachting minder profiteren van een positief eigen vermogen dan een jongere deelnemer, als gevolg van de regels voor toekomstbestendig indexeren. Als het streven is om (ex ante) subsidies te vermijden, kan zodoende de vraag worden gesteld of de dekkingsgraad daarvoor het enige en zelfs een juist criterium is.

In de tweede plaats is het eerder een principiële afweging dan een vanzelfsprekendheid dat subsidies tussen nieuw geld en liggend geld zouden moeten worden vermeden. Berekeningen van de welvaartswinsten ten gevolge van intergenerationele risicodeling gaan uit van de mogelijkheid van dergelijke subsidies. Het is ook juist uit die subsidies dat die veronderstelde welvaartswinsten ontstaan – tegen de prijs van onder meer een toenemend discontinuïteitsrisico. Naar mate de subsidie van liggend geld uit nieuw geld verder oploopt neemt de kans toe dat deelnemers uittreden.

Hierbij kan nog worden aangetekend dat intergenerationele risicodeling uit zou moeten gaan van de mogelijkheid van subsidies over en weer – de huidige praktijk duidt op subsidies in de premiesystematiek die nogal sterk overwegend juist van liggend naar nieuw geld gaan. Andere aspecten kunnen in de toetsing van de evenwichtigheid van de premiestelling worden meegewogen. Een toets van de evenwichtigheid kan erin bestaan dat de pensioenuitkomsten voor bestaande rechten en aanspraken niet materieel beïnvloed worden door de nieuwe opbouw bij de ervoor overeengekomen premiehoogte.

Bewijslast

Hoe groter het verschil tussen premiedekkingsgraad en aanwezige dekkingsgraad, hoe meer de premiestelling – en de evenwichtigheid ervan – verantwoording behoeft van het bestuur. Daarmee is niet gezegd dat een significant verschil tussen premiedekkingsgraad en aanwezige dekkingsgraad per definitie onevenwichtig is – een verantwoording van een dergelijk verschil kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de beide hiervoor aangevoerde kanttekeningen.

Het is wat mij betreft dan ook een goede zaak dat DNB de pensioenfondscijfers die het op jaar- en kwartaalbasis publiek maakt met ingang van het komende jaar zal uitbreiden met de premiedekkingsgraden.

Related content tags, list of links Artikel Accent op Pensioenfondsen Nederland
Contact us